In 'De kunst van de komedie' gaat het om de burgemeester die nog maar net benoemd is en in een debat geraakt met de leider van een groep reizende komedianten. Deze verwacht van hem steun - door zijn aanwezigheid - voor hun optreden. Uiteindelijk suggereert de leider van de troep dat de burgemeester er niet achter zal kunnen komen of de burgers die hij die dag in audientie zal ontvangen werkelijk tot zijn nieuwe burgerij behoren of dat het toneelspelers zijn. Ondanks die waarschuwing weet de burgemeester het inderdaad niet, evenmin als zijn, eveneens nieuwe, secretaris. Ook de toeschouwer blijft in het ongewisse.